Tijdens een observatie voor mijn werk als CCE consulent, kwam ik op een afdeling voor mensen met chronisch psychiatrische problematiek. Ik kwam daar voor een mevrouw met psychotische klachten en zat in de huiskamer om een indruk op te doen van wat er op de afdeling gebeurde. Terwijl ik daar zat, kwam er iemand anders naar me toe. Het was een vrouw met een fors postuur, die iets wat gedrongen voor over liep. Ze schuifelde mijn kant op en zei: “Ik heb alleen maar zussen en dat is maar goed ook, want vrouwen doen mekaar niets”. “Zo is het maar net” antwoordde ik intuïtief en de vrouw liep weer weg. Even later kwam de vrouw weer naar me toe geschuifeld en zei opnieuw: “Ik heb alleen maar zussen en dat is maar goed ook, want vrouwen doen mekaar niets” Even was ze stil tot ze er aan toevoegde: “Mijn vader was een man”. Vragend keek ze me aan tot ik opnieuw antwoordde: “Nou dat kan, vrouwen doen mekaar niets en dat telt ook voor sommige mannen” Zichtbaar opgelucht liep ze weer weg en ik vervolgende mijn observatie.
Na een tijdje hoorde ik haar op de gang: “Ik heb alleen maar zussen en dat is maar goed ook, want vrouwen doen mekaar niets” Even stilte voor ze er aan toe voegde: “En dat telt ook voor sommige mannen?”. Dat laatste klonk vragend. De stem die reageerde, waarschijnlijk die van een verpleegkundige zei: “Nou dat kan je zo niet stellen. Je doet net of mannen elkaar wel iets doen”. De toon van de vrouw in kwestie werd meer gespannen. Met meer nadruk zei ze: “Ik heb alleen maar zussen en dat is maar goed ook, want vrouwen doen mekaar niets”. De stem op de gang reageerde hetzelfde als de eerste keer waardoor de vrouw meer en meer gespannen raakte.
In de huiskamer dacht ik na over dit voorval en dan met name de wijze waarop ik gereageerd had en het verschil met de verpleegkundige van de afdeling. Voor mij was het vanzelfsprekend dat deze vrouw met haar opmerking onderliggend om geruststelling en bevestiging vroeg. Ik ging dus ook niet in op de letterlijke woorden, maar wilde haar, door de bevestiging van haar uitspraak, een gevoel van veiligheid en vertrouwen geven. Deze reactie was intuïtief geweest en ik had er wellicht niet meer zo over nagedacht als me niet was opgevallen dat de verpleegkundige totaal anders reageerde. Toen ik er beter over nadacht, besefte ik dat ik intuïtief het concept waarbinnen deze mevrouw zich veilig voelt bevestigde. Dat gaf geruststelling en vertrouwen en vervolgens voegde ik daar iets aan toe, namelijk: “alle vrouwen doen elkaar niets (lees: alle vrouwen zijn veilig) en dat telt ook voor sommige mannen” (die zijn dus ook veilig). Waarschijnlijk, als ik daar op de groep had gewerkt, had ik geleidelijk aan van het veilige concept “Alle vrouwen doen elkaar niets (en zijn dus veilig) en dat telt ook voor sommige mannen (zij zijn dus ook veilig)” op den duur gemaakt “Alle vrouwen doen elkaar niets en dat telt ook voor de meeste mannen om er vervolgens van te maken “Dat telt ook voor alle mannen”. Deze overtuiging zou ik bewust inprenten waardoor het gevoel van veiligheid vergroot wordt en gegeneraliseerd kan worden naar situaties die nu nog angstig voelen.
Dat deze kijk niet gangbaar is, bleek wel uit het conflict dat op de gang ontstond. De vrouw werd steeds onrustiger en raakte meer en meer vast in haar gedachten. Onbewust en waarschijnlijk ook onbedoeld zorgde het meningsverschil dat de verpleegkundige ervan maakte, door op de letterlijke woorden in te gaan, voor een vergroting van de angst waardoor de vrouw ontregelde. Pas toen alles weer rustig was, vroeg ik de verpleegkundige naar de reden van zijn reactie. Hij vertelde me dat hij het niet eens was met deze mevrouw en dus haar overtuiging dat mannen elkaar wél iets doen niet wilde bevestigen omdat dit dan waarheid zou worden. Kennelijk had hij deze overtuiging dus gehoord in haar woorden en het had iets met hemzelf gedaan. Zijn eigen stellingname zorgde ervoor dat hij niet meer naast de vrouw stond, maar tegenover haar kwam te staan waardoor de situatie juist uit de hand liep en de vrouw bevestigd werd in haar concept: “Mannen zijn niet veilig”.
Door deze situatie besefte ik dat dit soort communicatie vaak mis gaat binnen de psychiatrie en overigens ook tussen mensen in het algemeen. Ieder heeft zijn eigen concept en zoekt bevestiging van dat concept. Als niet meer werkelijk wordt geluisterd naar wat de ander zeggen wil en stellingname voorop staat, wordt de angst bevestigd en leidt dat tot verwijdering en conflict. Beide individuen werden, in dit voorbeeld, bevestigd in het eigen concept. De mevrouw op de afdeling dat mannen niet veilig zijn en de verpleegkundige dat deze mevrouw geremd moet worden in haar gedrag. Ik trok de conclusie dat het kennelijk maar moeilijk is om de ander te zien in zijn of haar behoeften door te luisteren naar de vraag achter de vraag; ‘Iemand zegt letterlijk iets maar zoekt onderliggend naar de vervulling van een (andere) behoefte’. Hoewel het niet vanzelfsprekend is om naar deze onderliggende behoeften te luisteren, vind ik toch dat dit een basishouding zou moeten zijn binnen de geestelijke gezondheidszorg. Veel mensen hebben moeite om hun behoeften te verwoorden en hebben hun omgeving nodig om de ware boodschap te horen in het gedrag dat ze vertonen. Er is in dat opzicht nog best een hoop te doen, realiseer ik me. Misschien zou ik het als volgt kunnen zien: “Gelukkig zijn er mensen die wel oog hebben voor de vraag achter de vraag én daar kunnen vast nog meerdere mensen bij komen”. De goede luisteraar zal beseffen dat onderliggend ‘hoop’ is waar ik naar op zoek ben.